De neoliberalen hebben onze stad gekaapt
De mens, de homo sapiens, heeft meer dan 150.000 jaar samengeleefd in groepen van jagers-verzamelaars, in een primitieve economie. Door de ontwikkeling van nieuwe technieken kwam daar minder dan 10.000 jaar geleden verandering in. De rondtrekkende mens ging zich vestigen en akkerbouw en veeteelt haalden de bovenhand. De techniek ontwikkelde zich razendsnel: irrigatiekanalen, bemesting, dieren als trekkracht, voertuigen met wiel, zeilboten, koper, brons, glas, zonnekalender, schrift, numeriek stelsel… De bevolking nam snel toe en de mens kon voortaan meer produceren dan louter een reserve voor slechte oogsten en seizoenen. Dat surplus werd opgeslagen en bijgehouden door een aparte groep mensen die zich het surplus gingen toe-eigenen. De samenleving splitste zich op in klassen. Het was ook de tijd, zo’n 5.000 jaar geleden, dat de eerste steden ontstonden. De stad is altijd een plaats geweest van klassenverschillen. De tegenstelling tussen bezitters en bezitlozen heeft alle steden doorkruist. Van de oude steden aan de Nijl, de Gele stroom en de Mekong, over slavensteden als Athene en Rome, tot de feodale steden Brugge, Antwerpen en Gent.
In de ‘gouden’ zestiende eeuw werden de rijken in de steden rijker én de armen armer. Armoede en rijkdom zorgden voor polarisatie. Wat goed is voor de ene groep, is niet noodzakelijk goed voor de andere groep. De rijken reserveerden het stadscentrum en de grote uitvalswegen voor zichzelf. En de armen kregen de goedkope huizen aan de rand van de stad. De verschillen in levensstandaard en levensverwachting waren pijnlijk groot en de houding tegenover de armen werd grimmiger.
Arm en rijk: het botst. Ook vandaag. De stad staat niet buiten de samenleving, ze is geen neutrale plek. Werkzoekenden die opgejaagd worden, langdurig zieken die men onder de armoedegrens drijft, gepensioneerden die het almaar moeilijker krijgen… het zijn maatregelen van de federale regering, maar je voelt ze allemaal in de stad. Dat geldt ook voor de besparingen van de Vlaamse regering bij De Lijn – alles staat stil. Maar ook bij de sociale woningbouw, in het onderwijs, in de cultuur. Een stedelijk alternatief bieden kan maar binnen een breder kader, als je ook een maatschappelijk alternatief biedt, want een stad kan niet alle problemen oplossen.
Steden zijn levende organismen, ze ontwikkelen en worden groter
Steden veranderen. Het zijn levende organismen, ze staan niet stil, ze ontwikkelen zich, worden groter. Wat eerst buiten de stad ligt, ligt na een volgende uitbreiding in de stad. Een eeuw geleden woonde tien procent van de wereldbevolking in steden, nu is dat al meer dan de helft. Je kan de dynamiek van een stad niet begrijpen als je alleen binnen de muren kijkt; een stad is in voortdurende wisselwerking met de omgeving.
Wellicht veel meer dan de ons omringende landen heeft Vlaanderen een gespleten houding tegenover het fenomeen stad. Enerzijds is de stad bij ons al sinds de middeleeuwen een dominant gegeven, met het oude Brugge en de gouden eeuw in Antwerpen. Haast nergens vinden we zo’n verstedelijkingsgraad. Maar ondanks dat rijke grootstedelijke verleden bleef Vlaanderen politiek lang ruraal. Pas in de jaren 1960 kwam de nieuwe industrialisering in Vlaanderen op gang. Die industrie werd ingeplant langs grote verkeersassen en industrieterreinen op het platteland. Weg van de stad, dat ‘verdorven oord van socialisme’. Er kwam een nieuwe arbeidersklasse die onder de kerktoren bleef wonen. Dat was politiek ook zo gewild. Het bewustzijn moest ‘lokalistisch’ blijven. Tegelijk trokken ook steeds meer arbeidersgezinnen met een behoorlijke job naar ‘de buiten’. Het was de stadsvlucht van het deel van de werkende klasse dat het zich kon permitteren.
De stedelijke concurrentie en de stadsmarketing
In 1973 sloeg de economische crisis toe en kwam de massawerkloosheid weer op. Er ontstonden nieuwe grootstedelijke problemen; in de grote steden concentreerde zich de meeste armoede. In de jaren 1980 kreeg de grootstad het imago van een grijs getto, een misdaadplaats van armoede, ellende en werkloosheid. Met een gepolitiseerd bestuur en een gebureaucratiseerde dienstverlening. Toegang was in die jaren dikwijls afhankelijk van politieke connecties en partijkaarten. Verandering in dat stedelijk beleid drong zich op.
Aanvankelijk kwam er een accent op geïntegreerde buurtontwikkeling, op armoedebestrijding en op het tegengaan van sociale ongelijkheid. Maar dat veranderde in het begin van de jaren 2000. De neoliberale golf bracht een heel andere visie op de stad met zich mee. Steden zouden voortaan welvaart bereiken door competitief succes. Om die droom waar te maken moesten steden zich richten op concurrentie met andere steden. Over die neoliberale stadsvisie heerste een oorverdovende eensgezindheid bij alle partijen. De marktvisie op de stad was voortaan bon ton.
Deze marktvisie is een concurrentiële visie waarin de steden zich – ook internationaal – tegen elkaar uitspelen met grote projecten – flagship projects – en met campagnes waarin ze zich promoten als residentiële, commerciële en toeristische trekpleister. De stad verpatst haar ruimte en haar grond aan private ontwikkelaars die het stuur mogen overnemen. Zij zullen de steden doen bloeien! Zij zullen via prestigieuze ontwikkeling een nieuwe ‘betere middenklasse’ aantrekken, een groeiend leger van internationale studenten overhalen naar de stad te komen, en grote bedrijven en financiële dienstverleners naar bedrijfsparken weten te lokken. Er worden extra loketten opgericht: bedrijfsloketten en loketten voor hooggeschoolden. Zij krijgen de prioriteit terwijl de gewone burger steeds minder dienstverlening krijgt.
Dat gaat gepaard met veel tromgeroffel, marketing en dure woorden. Het Hasseltse stadsbestuur spreekt over Business, Brains, en Bezoekers. De drie koopkrachtige B’s die de voorrang krijgen op de vierde B, de Bewoner. De logica is die van de trickle down geography: de rijkdom zal wel doorsijpelen. Als je investeert in rijke toeristen, grote luxeappartementen, zakenwijken en campussen, dan zou uiteindelijk iedereen daar beter van worden. Maar niets is minder waar! Het succes sijpelt niet door naar alle burgers, integendeel: het komt alleen de toplaag ten goede. En de allerarmsten worden verder naar de rand van de stad gedreven.
Waarom steden op elkaar lijken
De stad is ondertussen een product geworden om te verkopen aan investeerders, bedrijven en toeristen. Stadspromotie staat centraal: I Love New York, I Amsterdam, Atypisch Antwerpen, Iedereen Genkt, Hasselt heeft het, noem maar op. De competitie tussen steden wordt gevoed met dure citymarketing. Het ene prestigeproject volgt het andere op. Elke stad een nieuwe winkelstraat, elke stad een nieuw winkelcomplex, elke stad een nieuw chique stadhuis, elke stad een nieuwe politietoren. Om ter grootst, om ter best; meer prestige met subsidies uit de stadskas.
Precies door deze neoliberale concurrentievisie zijn alle steden op elkaar gaan gelijken. Dezelfde grootketens in dezelfde winkelstraten, dezelfde trendy dure koffiebars en dezelfde vernieuwde museumdistricten. Hoe meer marktwerking, hoe minder verscheidenheid, hoe minder veelzijdigheid, hoe minder creativiteit en hoe meer uniformiteit.
En zo hebben de beleggers de stad opnieuw ontdekt. En maken ze opnieuw de dienst uit. Dat komt omdat er ontiegelijk veel kapitaal op zoek is naar een bestemming. Beleggers en speculanten hebben miljarden opzij liggen. Die willen dat geld niet op de bank zetten, want dat levert veel te weinig op. En aandelen vinden ze te riskant. Dus gaan ze voor vastgoed in de stad, als een ‘goede belegging’. Financiële groepen kopen heel wat immobiliën op omdat een belegging in de stad ‘rendabel’ is. De vette jaren voor projectontwikkelaars zijn terug van weggeweest. Prijzen geraken overspannen en oververhit, en een groot deel van de bewoners wordt de stad uitgeprijsd.
De commerce vervangt de dienstverlening
In plaats van een beroep te doen op meer inspraak van de bevolking, op het publiek, teneinde de gepolitiseerde en gebureaucratiseerde stadsdiensten te verbeteren, gebeurde het omgekeerde. Er werd meer en meer een beroep gedaan op de privé, op publiek-private projecten en op het uitbesteden van opdrachten en van het stedelijk patrimonium. Zo gaf de stad veel sleutels tot verandering over aan zogenaamde autonome bedrijven. In die bedrijven wordt de greep van de privé groter en groter.
De stadsdiensten werden omgedoopt tot bedrijfseenheden en later tot bedrijven., met managers aan het roer. Er werden tactische en strategische doelstellingen geformuleerd. De publieke opdrachten werden uitgeschreven in flows en processen, en tot op de minuut getimed en in kaart gebracht. Dienstverlening, zorg en klantvriendelijkheid werden zo voor het stadspersoneel opeens een ‘product’.
Deze bedrijfslogica vertrekt niet van behoeften van mensen maar van cijfers en commerciële strategieën. Ze meet de minuten waarop een vraag aan een loket wordt afgewerkt, maar intussen wordt het loket onderbemand om te besparen op personeel. Ze telt de bezoekers van een wijkbibliotheek en sluit die vervolgens wegens te lage cijfers. Ze vervangt een vaste werkster in een school door een privé poetsfirma omdat dat goedkoper is en ze vergeet daarbij dat de werkster ook mee thee zet voor de kinderen, de vaat doet voor de leerkrachten en inspringt bij school- en kerstfeestjes. Deze bedrijfslogica vervangt vaste, goed opgeleide medewerkers door sociale tewerkstelling, door vrijwilligers of door digitale dienstverlening. Zo groeit de tweedeling en de discriminatie in de dienstverlening, in de diensten, in de tewerkstelling en in de salarissen bij de overheid.
De sociale visie op de stad, de stad op mensenmaat, wil diensten toegankelijk maken voor iedereen, de sociaal zwaksten beschermen en collectieve voorzieningen uitbouwen die aan iedereen ten goede komen. De commerciële, liberale visie op de stad, de stad op centenmaat, werkt voor wie het kan betalen en vindt dat er voor de anderen enkel maar een minimale dienstverlening moet zijn.
De stadsconcurrentie vergroot alle tegenstellingen
Het neoliberale beleid heeft alle tegenstellingen in de stad vergroot. Wijken werden opgewaardeerd, maar daarmee gingen ook de prijzen – in de eerste plaats de woningprijzen – de hoogte in. En zo vertrokken meer armere groepen uit de wijk. Men zegt wel dat men een goede sociale mix nastreeft, maar in de praktijk is er een verdringingsbeleid van mensen met migratieachtergrond, met een lage opleiding en werklozen (en van andere sociaal ‘onaangepasten’ zoals illegalen, daklozen, druggebruikers…). Dat proces, waarbij de oorspronkelijke bewoners uit stadswijken plaats moeten maken voor iets-meer-verdieners, heet gentrificatie.
Ze vragen ons: ‘Zijn jullie dan tegen het herwaarderen van wijken?’ Natuurlijk niet. Het is goed dat er in de stad geïnvesteerd wordt. Het is goed dat wijken opgewaardeerd worden. Maar ze ‘vergeten’ de mensen. Dat is wat er gebeurt in de Hasseltse binnenstad, aan de Kanaalkom, op het Groenplein, in de TT-wijk, op het Kolonel Dusartplein.
Het stadsbestuur heeft een heilige schrik om in te grijpen in de privé. Zij durft de stijgende huurprijzen niet blokkeren. En de nieuwe woningen kosten vaak 400.000 euro of meer. Veel te duur. Zo wordt wonen in die buurten voor heel wat mensen onbetaalbaar en worden Hasselaren uit de binnenstad gedreven. De wijk is dan wel opgewaardeerd, maar niet meer voor dezelfde mensen.
Ten tweede verdwijnen voorzieningen uit de wijken: de twee ziekenhuizen worden samengevoegd in één groot ziekenhuis. Basisschooltjes, lokale postkantoren, wijkbibliotheken, buurtbars verdwijnen. Megamarkten concurreren kruideniers en krantenwinkels weg en in sommige wijken is er zelfs geen wasserette of bancontact meer.
Maar het meest problematische is nog dat de stad haar eigen sociale sleutels weggeeft. Het stedelijk onderwijs werd verzelfstandigd, het OCMW-ziekenhuis werd verzelfstandigd, net als de sociale projecten in de woningbouw.
De stad geeft de sleutels weg aan de privé, aan apolitieke managers en voortaan moet het allemaal gaan ‘zoals in een bedrijf’, met divisies die winst maken, met studenten die voortaan cliënten heten en patiënten die nu consumenten worden, en vooral… met prijzen die voortaan ‘marktconform’ zijn.
‘Marktconforme prijzen’, dat wil gewoon zeggen dat de exuberante prijzen van de privé nu overgeplant worden naar de publieke diensten.
Binnenkort verkoopt de stad zelf kleine appartementen voor 300.000 euro, valt een verblijf in de Hoge Vijf duurder uit dan in een privaat rusthuis, wordt een rugscan in het stadsziekenhuis duurder dan vroeger in de privé, raken we steeds verder verwijderd van het gratis en kosteloos onderwijs. Dan wordt iedereen een nummer, met de grootste nummers bovenaan. In de plaats van het sociale weefsel van publieke voorzieningen komt het koude weefsel van geld en prestigeprojecten. En waar de voorzieningen worden weggehaald, groeit de miserie, en de tendens naar ‘gewapend bestuur’, zoals de Franse socioloog Loïc Wacquant het benoemt.
Wij willen integrale wijken
Het recht op wonen, gezondheidszorg, onderwijs, werk, cultuur, inspraak en publieke ruimte, samen is dat het integrale ‘recht op de stad’.
Wij willen het weefsel van geld en prestige weer vervangen zien door een sociaal weefsel. Wij verdedigen de stadsvernieuwing en -herwaardering vanuit een publieke logica. We pleiten voor een integrale hernieuwing. Dat wil zeggen dat er naast de ruimte, met groen en pleinen, vooral op de mensen ingezet wordt. Een integrale wijk is een wijk waar wonen betaalbaar is, waar gezondheidszorg toegankelijk en betaalbaar is, waar onderwijs toegankelijk, betaalbaar en degelijk is. Met voldoende publieke voorzieningen dichtbij de mensen: bibliotheken, speelpleinen, kinderopvang, sportinfrastructuur, cultuur, groenonderhoud… Waar er buurtwerk is, waar nutsvoorzieningen zoals containerparken gratis blijven, waar het recht op betaalbare mobiliteit beschikbaar is en waar ook opnieuw post- en bankkantoren zijn.
Opgelijst: een integrale wijk betekent voor ons onder meer een wijk
- met een goede school
- waar wonen betaalbaar is voor de brede bevolking (via een mix van betaalbare huurwoningen, betaalbare koopwoningen en goede sociale woningen)
- met toegang tot gas, water en elektriciteit voor iedereen (verbod op afsluitingen)
- met dokter, tandarts en apotheker (goede en goedkope eerstelijnszorg)
- met een postkantoor (met internettoegang), een kantoor van een openbare bank en bancontact
- met voldoende groene ruimte en speelgelegenheid
- met een laagdrempelig wijkhuis waar iedereen terecht kan voor hulp bij ‘koffie en papieren’
- met ontmoetingscentra en jeugdhuizen
- met respect en diversiteit
- met een gratis containerpark en voldoende afvalophaling
- met wijkagenten die in de wijk zelf wonen en de mensen kennen
- met een wijkinfrastructuur: een wijkbibliotheek, eventueel een wasserette van de stad
- met openbaar vervoer, een publiek fietsdeelsysteem en autodeelsysteem
- met een middenstand: kapper, bakker, kruidenier…